Een nacht op het Simonsplein

vrijdag, november 11, 2011


Hoewel ik doorspekt ben met een gezonde dosis mensenhaat, bevond ik me in de nachtelijke uren op een van de vele zitbankjes in de periferie van het centrum: het Simonsplein. Vanuit het zitmeubel bekeek ik het uitgaanspubliek dat tumultueus de ontelbare cafés in- en uitliep. Ik vroeg me af of dit rapaille ook voortgekomen was uit de idealen van de Verlichting. Hoewel ik zulke vragen nooit helemaal van een bevredigend antwoord kan voorzien, blijven ze me fascineren. Het geroezemoes van het uitgaanspubliek stond in contrast met de stilzwijgendheid van de nacht. Enerzijds voelde ik me verheven boven de goegemeente die zich moedwillig te pletter zoop -de cognitieve achteruitgang vierde op de enkele vierkante meters voor me hoogtij-, anderzijds voelde ik een soort van bevreemdende solidariteit: schijnverbroedering

De nacht zonder een bepaalde temperatuur drapeerde zich als een mantel om mij heen en de maan, die zich liet vergezellen door honderden sterren, keek goedgunstig op mij neer. Het schouwspel maakte me gelukkig. Zelfs een misantroop zoals ik, heeft weleens behoefte aan genegenheid. Ik besefte wel dat de broederschap tussen de maan en mij eenzijdig van aard was. In een vlaag vroeg ik me af waarom ik de maan hoger in het vaandel draag dan de zon. Het is denkbaar dat ik gehersenspoeld ben door menig Turks volksverhaal. Hierin is de Maan mannelijk en stoer, 'de Padisjah' (prins) van de feeën, en de Zon is zijn gehoorzame vrouw. Maar ook zijn mystieke uitstraling spreekt me aan.

Ik werd me bewust van het feit dat mijn laatste herinnering van gelukzaligheid stamt uit mijn kindertijd. Ten tijde van het ineen keer uitblazen van een paardenbloem of de vondst van een klavertjevier. Ik liet mijn gedachten naar mijn jonge jaren de vrije loop. Het liet me niet onberoerd. De nacht stroomde onverstoorbaar verder. Het geluid van de wind die een krant deed knisperen haalde me uit mijn dagdromen. Het bleek een exemplaar van de Telegraaf. Het voorblad werd ontsierd door de volgende koppen: '93-jarige oma slaat overvaller met haar Louis Vuittontas', 'Archeologen weten niet exact waar Sodom en Gomorra gesitueerd is' en nog wat gelul in de ruimte over 'De Udense winkelwagentjesmaffia'. Ik deponeerde de krant in de vuilnisbak naast het bankje.

Terwijl ik de morfologische constructie 'winkelwagentjesmaffia' overdacht, dook pal voor mij een vunzige man op. Hij droeg een verfomfaaide broek, een versleten jasje en een meelijwekkend brilletje van waarachter twee ogen schuilgingen die mij agonisch aanstaarden. De clochard vroeg bedeesd of ik wist waar de coffeeshop was in Doetinchem. Nou en of ik dat wist, maar geïnspireerd door een van de beroemdste zinnen uit onze literatuur (Nescio!) vroeg ik geërgerd: 'Heeft het leven je dan helemaal niets geleerd, ouwe man?'. Hij hief zijn schouders op en meesmuilde iets onverstaanbaars waarna hij weer vertrok. Kortstondig vervuilde hij de nachtelijke lentebries.

Klaarblijkelijk was ik niet de enige die hier hinder van ondervond, omdat een fraaie brunette, gekleed in een zomerse jurk ook haar neus optrok. Toen ze heel even mijn kant opkeek, wierp ik een smeltende blik op haar als blijk van affectie. Helaas, ze negeerde me ... Bewust van haar zege streek ze haar jurk glad over haar bleke -de meimaand had nog geen kans gezien om deze te bruinen- bovenbenen. Ze flaneerde verder. De eenzijdige verliefdheid duurde zo'n zeven seconden. De een-na-kortste ooit ...

Mijn rust werd nu verstoord door een langsrazende scooter met daarop opgeschoten tuig van de richel. In een flits herkende ik een van die scooterproleten al zag hij eruit als iemand die ik permanent zou negeren. Ik had hem ooit in volgekakte luiers rond zien kruipen. Nu is hij een dienaar van het kwaad geworden die knetterend over de wereld joeg en onheil teweegbracht. Wat moet er überhaupt van deze generatie terechtkomen? Net voorbij Paddy's zag ik een groepje jongens die teveel flessen soldaat hadden gemaakt.

Zeg ik dat wel goed? Het leek er namelijk meer op dat de flessen de jongens soldaat hadden gemaakt. Een van de groepsleden lag met handen en voeten in de goot en gaf pruttelend over. Een medestander sloeg dit gade en maakte foto's met zijn mobiel. Een tweetal dat ook deel leek uit te maken van de groep piste tegen de kerk en half over elkaars broekspijpen. Mijn momentane opname van de jeugd zag er niet rooskleurig uit. Hij was geklopt en vernederd door alcohol. 

Ik aanschouwde het tafereel en een van de koppen van de wakkerste krant van Nederland danste weer voor mijn ogen. Archeologen, met al hun academische merites, wisten niet waar Sodom en Gomorra lag.

Ik wist het wél. Het lag daar ... Pal voor mijn voeten!

Wellicht vind je ook interessant:

0 reacties